Mijn rekje zit aan het voorwiel vast. Jouw rekje niet, zegt hij. Waarom?
Dit is handig, antwoord ik. Alleen het voorwiel gaat heen en weer. Als jij voorop het rek zit dan slinger je niet naar links en rechts door de bocht. Je zit dus altijd recht voor me. Zo houd je mij uit de wind. Dat fietst lichter.
Maar ik ben zwaarder.
Toen je kleiner was en je op het zadeltje op de stang zat, dook ik achter je als het sneeuwde. Jij werd dan helemaal wit en als we afstapten, zat er een donkere plek op mijn borst, buik en bovenbenen. Dat was jij.
Grappig, zegt hij… Maar is het fijn, dat rek zo?
Het is een groot succes. Zoals eigenlijk mijn hele leven.
Is dat zo?
Ja.
Heb je nooit pech?
Alleen maar heel veel onpech.
Wat is dat?
Het tegengestelde van pech.
O.
Pech is als je er niks aan kunt doen, zeg ik.
Ja… Onpech, dat is dat je er wel iets aan kunt doen?
Of onpech is mazzel. Kun je ook niks aan doen, maar dan dat het geen pech is.
We gaan linksaf de brug op. Hij houdt de klep van zijn baseballpet vast.
Succes, daar doe je wat aan, zeg ik.
En jouw leven is een succes, zegt hij.
Ik lach. Mijn leven is alleen een succes als ik mazzel heb.
Dan moet je er iets aan doen.
Of niet. Ach. De sneeuw kun je van je kleren afslaan, de donkere vlek die jij op mijn kleren was, die kon ik niet van me afslaan. Niks aan te doen.
Ik wil ook zo’n rekje.
Dat kan ik me voorstellen. Het is veel stabieler.
Jij bent toch wel eens gevallen?
Jawel.
En je hebt wel zo’n rekje.
Heel dikke pech.
Ja… Hoe schrijf je pech?
Pee-ee-see-haa.
Gek.